Oké, het besluit is genomen. Onze zoon gaat volgend schooljaar naar groep drie op een speciale basisschool in de Achterhoek. En wij gaan wonen -lees: een huis kopen- in de plaats waar de school staat. Zodat onze zoon niet met leerlingenvervoer mee hoeft.
Want hij zou dan al om kwart over zeven worden opgehaald, terwijl de school om kwart voor negen begint. En gezien het uitgebreide ochtendritueel, moeten we dan iedere dag om kwart over zes opstaan. Ik kan dat zelf al niet eens volhouden, laat staan dat je nog zo klein bent…
Er zijn drie scholen op vijftien, zeventien en twintig kilometer afstand van waar we nu wonen. In de eerste plaats wil ik bij nader inzien toch niet wonen, want die trekt me totaal niet aan. De tweede plaats heeft geen treinstation en ’s avonds na acht uur en op zondag rijdt de bus niet. Als mijn man de auto nodig heeft, kan ikzelf dus geen kant op. In de derde plaats zijn de huizen zeker vijftien procent duurder dan in de andere twee plaatsen. Hier gaat ons budget niet verder dan een ruïne zonder verbouwingsbudget.
Als we voor de vierde keer dezelfde makelaar treffen wijst die ons op een vierde school, nog eens tien kilometer verder. De school blijkt top. Check. De huizen betaalbaar. Check. En openbaar vervoer en treinstation zijn aanwezig. Check.
Een maand later zijn we de trotse eigenaren van een heuse hoekwoning met grote tuin en kantoor aan huis. Op fietsafstand van school. Hoera.
De hele grote vakantie zijn we bezig met verhuizen, opknappen en het voorbereiden van het nieuwe schooljaar. We kopen zelfs een bakfiets, zodat ik onze zoon, samen met zijn kleine zusje naar school kan brengen en op kan halen.
De laatste twee weken van de vakantie mag hij iedere dag een sticker plakken op de aftel-kalender. We kijken er echt naar uit! Er komen vast en zeker nieuwe vriendjes en vriendinnetjes. Het wordt top!
Op de avond voor de eerste schooldag leggen we samen zijn kleren klaar, de schooltas en de nieuwe beker en broodtrommel. Als hij eindelijk slaapt, dek ik alvast de ontbijttafel, poets zijn schoenen en hang zijn jas klaar. Voordat we gaan slapen, drinken mijn man en ik een borreltje op het nieuwe schooljaar, op nieuwe vriendjes en een stralende toekomst.
De volgende ochtend fiets ik opgewekt de straat uit met twee vrolijke kinderen, uitgezwaaid door mijn man. ’Dag, Papa!’ roept ons zoontje uitgelaten, ‘Ik ga naar school!’ Nog geen tien minuten later draaien we de straat in. Er staat een auto voor de ingang van het schoolplein. Ik kan er met de bakfiets moeilijk langs en dus besluit ik te wachten aan de overkant van de straat. ‘Rijden, mama’, zegt mijn dochtertje ongeduldig en trekt aan het stuur. ‘Even wachten, schatje’, vertaal ik de situatie. ‘De kindjes moeten eerst nog even uit de auto stappen. En dan kunnen wij er door met de bakfiets.’
Maar de kindjes stappen helemaal niet uit de auto.
De kindjes huilen en de vader zit half omgedraaid achter het stuur naar ze te schreeuwen.
Na een paar minuten gooit hij zijn deur open, stapt uit en trekt boos aan de achterdeur. Aan de andere kant van de auto gaat ook de deur open en een klein meisje -ik schat haar hooguit een jaar of vijf- stapt uit. Ze loopt om de auto heen en gaat naast haar vader staan. Die blijft roepen: ‘Kom er uit! Kom er NU uit!’ De jongen op de achterbank blijft strak voor zich uit kijken en geeft geen krimp.
Dan bukt de vader, grijpt de jongen bij zijn arm en begint te trekken. ‘Kom er uit! NU!!! NUUU!!!’ roept hij weer. De jongen huilt en schreeuwt en stribbelt tegen, maar de vader is niet meer te stoppen. Hij trekt nog harder, net zo lang totdat de jongen huilend half uit de auto hangt.
Hevig geschrokken sta ik daar. Plotseling realiseer ik me dat niet alleen ik aan de grond genageld sta, maar dat ook mijn beide kinderen bevroren in de bakfiets zitten. ‘Blijf zitten’, zeg ik snel, stap af en steek de weg over. ‘Meneer, kan ik helpen?’ Vraag ik. De man laat het kind los en kijkt me wezenloos aan.
Ik schrik van zijn blik; leeg, moe en verslagen. Zo van: ‘ik weet het niet meer. Ik doe wat ik kan, maar ik weet het niet meer.’ De jongen grist zijn tas van de achterbank en rent het schoolplein op. Hij zegt niets en kijkt niet meer om. De vader kijkt hem na. Zijn schouders hangen moedeloos naar beneden. Hij zegt tegen het meisje dat ze weer moet gaan zitten. Dan veegt hij met zijn hand langs zijn ogen, stapt in en rijdt weg.
‘Zo! Die meneer was boos’, klinkt het uit de bakfiets. ‘Nou’, zeg ik, ‘zeg dat wel.’ In een waas breng ik samen met mijn dochtertje onze derdeklasser naar binnen. Hij heeft er gelukkig nog steeds zin in.
En ik? Ik fiets met lood in mijn schoenen naar huis.
Reactie plaatsen
Reacties