Ik weet niet hoe het met jou is, lieve lezer, maar ik heb behoefte aan opgewektheid. Aan lachen en ontlading. Eventjes de stress en zwaarte loslaten.
Met mijn gezinsleden doe ik dat regelmatig door het ophalen van grappige herinneringen.
Vandaag neem ik je mee naar een paar hilarische momenten, die we nog steeds regelmatig vertellen en waar we smakelijk om lachen met elkaar.
2006. We bezoeken vrienden.
Karen, de dochter van mijn vriendin, staat voor het huis, tegen een lantaarnpaal geleund, als we aankomen. Ze is een mooi pubermeisje van een jaar of dertien. Lang en dun, en je ziet gewoon dat ze veel aandacht heeft besteed aan haar uiterlijk. Haar haren zijn mooi gedaan en ze heeft zich opgemaakt. Ik zie haar lippenstift glanzen in de zon, ze draagt sneakers, een strakke spijkerbroek, een trui van joggingstof en een joekel van een zonnebril. Je weet wel. Zo eentje met gigantische glazen.
Mijn zoon huppelt opgewekt naast mij, aan mijn hand. Trots draagt hij zijn nieuwe Spidermanpop met zich mee. We hebben de auto geparkeerd aan het begin van de straat. En als we bijna bij het huis zijn, zien we Karen staan.
Mijn zoontje kijkt haar aan. Ik zie hem denken. Het is maar een fractie van een seconde en dan zegt hij: “Karen, je lijkt wel een vlieg.”
Oh my God. Zegt hij dit echt?
Ja, hij zegt dit echt.
“Nou! Thom Redlich! Dat zeg je toch niet!” Reageer ik geschrokken en gedecideerd.
In mijn ooghoek zie ik Karen een beetje in elkaar schrompelen. Ze zegt niks en blijft recht voor zich uitkijken.
“Waarom niet?” Klinkt het hoogst verbaasd naast mij.
Verbaasd kijk ik op mijn jongen neer. Zijn voorhoofd is helemaal gerimpeld, zijn wenkbrauwen opgetrokken en zijn ogen groot. Hij snapt het echt niet en is oprecht verbaasd.
Dan zegt hij: “Maar mama, kijk dan. Ze lijkt echt op een vlieg.”
En ik kijk, met zijn ogen, en zie inderdaad: een vlieg.
Het is zo treffend. Zo’n oprechte conclusie. Niets meer of minder dan een constatering.
Niet om te pesten, te kwetsen of om uit te lachen. Niet om voor gek te zetten. Niets van dat alles. Het is een alleen maar een doeltreffende omschrijving van wat hij ziet. Zonder enig benul van wat dat met Karen doet.
Ik omhels haar, geef haar een kus en zeg: “Lieverd, je ziet er heel mooi uit. Thom is klein. Hij heeft geen verstand van mode.”
2007. We lopen vanaf de supermarkt naar huis.
In de wandelwagen ligt Thoms kleine zusje. Ze is een maand geleden geboren. De zon schijnt en het is zomervakantie. We lopen zonder jas, in T-shirtjes buiten. Heerlijk. Onderop het rekje van de wandelwagen liggen chocolademelk en stroopwafels. Die heeft mijn kleine man zojuist uitgekozen. Als we bijna thuis zijn, zien we een stukje verderop een jongen lopen met een voetbal in zijn handen.
Dan hoor ik naast mij: “Zo, hé… dat is een dikzak.”
“Thom Redlich!” Bulder ik meteen. “Dat mag je echt niet zeggen!”
“Waarom niet?” Klinkt het naast mij.
En wéér zitten we in een situatie, die hij niet snapt. En niet expres doet…
Maar kom nou! Je kunt tien keer autisme hebben, en niet weten wanneer je iemand kwetst ja of nee, maar sommige dingen kunnen echt niet! En ik ben de moeder. Ik moet hem dat leren. Maar hoe doe ik dat? Door hemzelf als voorbeeld te nemen, bedenk ik me razendsnel.
“Ik zeg toch ook niet tegen jou: Hé dove!” Zeg ik tegen hem. “Vind jij dat leuk als iemand dat tegen jou zegt?” Vraag ik, terwijl ik zijn gehoorapparaatje aanraak.
“Nee. Dat vind ik heel erg, als iemand dat zegt.” Zegt hij bedremmeld.
“Dat vindt dat jongetje ook Thom. Je mag nooit dingen zeggen over hoe iemand eruit ziet of ermee pesten. Oké?” Vraag ik.
“Oké, mam,” Zegt hij zacht en zwijgend lopen we verder.
Als we bijna thuis zijn zegt hij: “Mam…”
En wacht.
Oh God, nu komt het. Schiet het door me heen. Want ik zie die radartjes weer draaien.
“Ja, schat. Wat is er?”
En ik zet me schrap voor wat komen gaat. Tegelijkertijd ben ik héél nieuwsgierig wat hij nú weer bedacht heeft.
“Mag ik dan wel dunzak zeggen?”
Reactie plaatsen
Reacties