‘Wauw, wat heerlijk!’ Mieke en ik komen achter het huis. De vuurkorf brandt uitbundig. Haar man loopt heen en weer met hout. ‘Ga lekker zitten’, zegt hij knikkend
naar de stoelen die hij naar buiten heeft gesleept. ‘Thee, dames?’ ‘Nou, graag!’ zeggen wij in koor. Wat een heerlijkheid.
Mieke liet de hond uit, toen ik haar tegenkwam in de Zuiderstraat. Ik wilde net de eerste folder in de brievenbus doen, in de laatste straat van het wekelijkse wijkje van mijn dochter. ‘Mama helpt wel even’, suste ik dochterlief, die spierwit in de gang stond; nog steeds niet lekker na de griep.
‘Ik heb geen hond’, zei ik lachend tegen Mieke. ‘Die flyers zijn net lekker voor een rondje in de buitenlucht, na een dag achter de computer.’
We ploffen neer bij het vuur. ‘Je ziet er moe uit, schat’, flap ik eruit. Op dat moment komt net haar man aanlopen met drie dampende mokken thee. ‘Heerlijk! Dankjewel’, zeg ik dankbaar en richt mijn aandacht weer op Mieke.
‘Klopt, ik ben doodop’, zegt ze en haar ogen beginnen gevaarlijk te glimmen. Zie ik het goed? Ja. De eerste traan rolt over haar wang en boos wrijft ze hem weg.
‘Ze staat iedere ochtend om half zeven op. Om half acht met de taxi naar het ziekenhuis in Arnhem, daar twee uur therapie, dan terug naar huis,’ somt haar man op. ‘En hoe laat ben je dan weer thuis? Half twaalf?’ vraagt hij, terwijl hij haar aankijkt.
‘Ja, zoiets.’
‘En dan werken van twaalf tot twee, half drie, en daarna nog drie keer per week naar de fysio.’
Verbijsterd hoor ik het verhaal aan: ‘Wat veel.’
‘Ja’, fluistert Mieke.
‘Veel te veel’, zegt haar man.
‘Dat houdt geen mens vol’, zeg ik, terwijl ik hen één voor één aankijk. ‘En jij bent ook nog ziek, hè?!’
‘Nee, ik ben beter’, zegt Mieke.
‘Ja, de kanker is weg, dat klopt. Maar je bent nog herstellende, maar je moet wel de kans krijgen om het rustig op te bouwen, toch?’
‘Vanavond heeft ze ook niet kunnen koken’, zegt haar man.
‘Nee, dat snap ik!’ zeg ik beslist, waarna ik mij tot Mieke richt: ‘Lieverd, dit is toch geen doen?’
Mieke staart in het vuur. Afwisselend neemt ze een slok thee en wrijft ze haar tranen weg.
‘Ik wil het kunnen.’
‘Je vindt van jezelf dat je het moet kunnen, want normaal kon je het altijd.’
‘Ja.’
‘Is er iets wat je minder zou kunnen doen, om meer rust te hebben?’
‘Die therapie in Arnhem duurt nog zes weken en is vijf ochtenden per week. Dat kan niet anders. En de afspraken bij de fysio zijn drie keer per week, ’s middags. Dat kan ook niet anders. Dat is om het vocht in mijn arm weg te krijgen, omdat ik geen lymfeklieren meer onder mijn oksel heb. Als het zo opgezet is, doet het heel erg pijn. En dan heb ik ook nog de sportschool, om conditie op te bouwen, gesprekken met de psycholoog, controles in het ziekenhuis…’ Miekes stem breekt.
‘Je kunt eigenlijk niet werken’, concludeer ik.
‘Maar ik vind werken leuk. Ik kom onder de mensen, het is gezellig en ik wil dat de band met mijn werk goed blijft.’
Dat snap ik. Dat is belangrijk. ‘Hoeveel uur werk je dan nu?’ vraag ik.
‘Vorige week vier dagen. Dat was in totaal elf uur.’
‘Hoeveel dagen, of hoeveel uur zou je wél kunnen werken, denk je?’
‘Ja, maar…’
‘Nee’, wuif ik weg, ‘even niet denken aan wat anderen daarvan vinden, of wat die graag zouden willen, wat kan jíj? Wat kun je volhouden?’
‘Ik weet het niet.’
Zwijgend kijken we in de vlammen.
‘Op de middagen dat je naar de fysio moet, kun je niet werken,’ zeg ik beslist. Ik speel even de advocaat van de duivel en let scherp op Miekes reactie. Is ze het met me eens?
‘Ik durf dat niet te zeggen,’ fluistert ze voor zich uit.
‘Hoeveel dagen per week is het bedrijf geopend?’ vraag ik.
‘Zeven,’ antwoordt Miekes man.
‘Je zou drie dagen kunnen gaan. Maar dan niet op de dagen dat je naar de fysio moet. Dus één dag zou dan in het weekend vallen. Dan heb je verder niks en dat is misschien beter te doen…’
‘Ja, dat is een idee… Maar dat is wel minder dan die elf uur van vorige week. Dat is dan iets van acht.’
‘Ja, klopt, maar die elf uur, die houd je niet vol, toch?’
‘Nee…’
‘Maar je vindt dat je dat wel moet kunnen.’
‘Ja.’
‘En als je nou straks helemaal op je giegel gaat? Dan kun je helemaal niet meer werken. Dat zou toch veel erger zijn?’
‘Klopt. Maar ik durf dat niet te zeggen op mijn werk.’
‘Het ligt er helemaal aan hóé je het zegt.’
De mediator in mij staat op voor een kort lesje ‘gezamenlijk belang’.
‘Als je zegt: “Nou, die elf uur, dat kan niet.” En verder niks, en ook niet met een oplossing of ander voorstel komt, ja dan snap ik dat je werkgever daar niet blij mee is.
Maar als je uitlegt hoeveel afspraken je hebt per week om aan je herstel te werken, dan snapt hij echt wel dat dat heel erg veel is. En vervolgens benadruk je dat je graag wilt werken, omdat werken je goed doet en omdat je voor het bedrijf ook graag weer je steentje bij wilt dragen. Je wilt dat ze op je kunnen rekenen, en niet dat je uitvalt omdat het teveel is. Tijdens de resterende zes weken therapie in Arnhem, kun je daardoor maximaal drie dagen een paar uur werken, maar níet op de dagen dat je naar de fysio moet.
Je werkgever en jij, jullie hebben er allebei belang bij dat het goed gaat en dat jij het volhoudt. Dat is jullie gezamenlijke belang. Hiermee laat je zien dat je er over nagedacht hebt en je verantwoordelijkheid neemt, ook ten opzichte van hém. Dát kan hij alleen maar waarderen, Mieke. Dus niet bang zijn en je schamen, omdat je vindt dat je het eigenlijk moet kunnen, maar koppie omhoog en duidelijk maken waar je grens ligt.’
‘Dank je’, zegt Mieke, drinkt haar glas leeg en wrijft nog een laatste keer over haar ogen. ‘Dan ga ik nu naar bed.’
‘Hahaha,’ lachen haar man en ik.
Ik sta op en geef haar een knuffel. ‘Wees maar duidelijk, hoor. Haha. Ik ga naar huis. Slaap lekker schatjes.’
Reactie plaatsen
Reacties