Is ze helemaal normaal?

Toen ons zoontje vijfeneenhalf jaar oud was, was ikzelf achtendertig. Ik werd toen al bijna vier jaar van het kastje naar de muur gestuurd.

Ik was er namelijk van overtuigd dat er iets aan de hand was met onze kleine man, maar dat werd door mijn huisarts -door mij steevast MP genoemd- niet serieus genomen. ‘Mister Paracetamol’ nam het allemaal niet zo nauw met klachten en had bijna altijd hetzelfde medicijn in de aanbieding.

‘Ach, mevrouwtje, u bent een beetje overbezorgd’, lispelde hij vanachter zijn bureau, toen ik anderhalf jaar na de geboorte mijn zorgen uitte. ‘Maar dokter’, sputterde ik nog tegen, ‘is het dan normaal dat hij anderhalf uur als een plumpudding op het speelkleed blijft zitten? Ik vind het wel lekker rustig hoor, daar niet van, maar ik dacht altijd dat kleine baby’s op onderzoek uitgaan en met hun hand in de videorecorder horen te zitten.’

Niets was minder waar. Onze kleine jongen zat apathisch voor zich uit te staren. Heel erg zoet, daar niet van; hij huilde zelden en maakte tevreden geluidjes, maar zó bewegingloos had ik ze nog maar zelden gezien…

Door de reactie van de huisarts voelde ik mij behoorlijk op mijn plaats gezet. Het was mijn eerste kindje, ik had nog geen neefjes of nichtjes en de kinderen van de meeste vrienden waren al wat groter. De tijd dat zij anderhalf waren, kon ik mij niet herinneren. Ik was toen met hele andere dingen bezig, waaronder carrière maken in het bedrijfsleven en uitgaan.

Toen mijn zoontje drie-en-een-half was, werd er plotseling iemand wakker op het consultatiebureau. Na het luiden van de noodklok, kwamen tientallen onderzoeken en volgde twee jaar later uiteindelijk de voorlopige diagnose autisme. Het was de ver van mijn bed show; want ik had werkelijk geen idee wat dat allemaal was.

Dus toen mijn zoontje vijf-en-een-half jaar oud was, hadden we al heel wat wachtlijsten getrotseerd, ziekenhuizen van binnen gezien en waren we van het één in het ander gerold. ‘Uitsluiten’ noemen de artsen dat. Zo werd er zelfs een hersenscan van zijn kleine bolletje gemaakt en ook werden zijn hersengolven bestudeerd. Om vast te kunnen stellen dat we het hier niet over epilepsie of een hersentumor hadden maar ‘alleen maar’ over een stoornis in het autistisch spectrum.

De molen, de mallemolen van (mantel)zorgland draaide inmiddels op volle toeren voor ons. Meerdere keren kregen we verlossende woorden, waarbij de blijdschap van ‘het niet hebben’ soms keihard overschaduwd werd, door de donderwolken van onzekerheid. Want wát was het dan wél?

Op de dag dat de diagnose kwam, was ik zó opgelucht dat eindelijk bekend was wát het was, dat me het even geen biet kon schelen dat het autisme was. Én ADHD. Want plotseling waren er zelfs twee diagnoses bekend geworden.

Je begrijpt lieve lezer, dat ik de wens voor een tweede kindje ver had weggestopt. Ik moest er eerlijk gezegd niet aan denken. Want stel nou dat dát kindje óók autisme zou hebben? En dat ik daar ook stad en land mee af zou moeten lopen? Aan de andere kant, bedacht ik mij, zou ik dan wél direct weten wat het was. En ook precies weten, waar ik ermee naar toe kon.

Toch kon ik er niet voor kiezen.
Ik durfde niet meer.

Tot ik op een dag, ondanks de voorbehoedsmiddelen, in verwachting bleek te zijn. Toen hoorde ik het donderen in Keulen, kan ik je wel vertellen. En met mij, ook mijn man en onze vrienden en familie. Er waren er zelfs een paar die zich zo bezorgd maakten over mijn zware leven dat ze zich hardop afvroegen of we het wel wilden laten komen...

Daarover heb ik nooit getwijfeld. Ik wist duizend procent zeker dat ik dat niet zou kunnen. En bovendien, daarvoor wilde ik het ook veel te graag. Want toen het eenmaal zo was, en ik er niet zelf voor hoefde te kiezen, toen realiseerde ik me, hoe ontzettend graag ik het eigenlijk nog wilde.
Voor mij was dit de allermooiste manier om een tweede kindje te krijgen.

‘Is ze helemaal normaal?’ vraag ik mij hardop af, na het vertellen van dit mooie verhaal tijdens het Paasontbijt. Mijn dochter zit lachend tegenover mij en eet een ei.
‘Nou, nee,’ lacht mijn zoon op zijn gemak, terwijl hij een slok koffie neemt: ‘Maar wat wil je ook met zo’n moeder…’
‘Nou zeg!’ reageer ik verontwaardigd, naar mijn zoon toe: ‘Het ís dat de Paashaas geen zak bij zich heeft, anders had ik je meegegeven.’ Terwijl ik het zeg kijk ik mijn zoon breed lachend aan en geef hem een dikke, vette knipoog, waarbij mijn halve gezicht vertrekt. Als hij die hint mist, dan weet ik het ook niet meer.

‘Dát is een grap, mama!’ roept hij triomfantelijk.
‘Ja, kerel’, lach ik terug. ‘Dat heb je goed!’

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.